In maart 2024 toont Huis Marseille het eerste grote retrospectief van de Amerikaanse kunstenaar Deborah Turbeville (Stoneham, 1932-New York, 2013). De tentoonstelling bevat een grote selectie aan vintage collages, unieke werken waarvan een deel nooit eerder werd getoond. Met haar onvergelijkbare, dromerige en melancholische beelden gaf Turbeville in de jaren 1970 en 1980 een nieuwe impuls aan de (mode)fotografie. De tentoonstelling Photocollage brengt voor het eerst beelden uit haar belangrijkste series samen, waaronder uit Bathhouse (1975), École des Beaux-Arts (1977), Unseen Versailles (1982) en Studio St. Petersburg (1995-96).
Unieke stijl
Deborah Turbeville werkte voornamelijk voor toonaangevende modebladen en -merken, maar beschouwde zichzelf nadrukkelijk niet als modefotograaf. Al vanaf haar vroegste werk uit de jaren 1970 had ze een herkenbare stijl, met sepiatinten die haar zwart-witwerk kleuren, en gebruikte ze overbelichting en een soft focus die haar beelden versluieren. In haar werk poseren raadselachtige vrouwfiguren in publieke ruimtes en interieurs van monumentale gebouwen, of dolen ze door desolate winterlandschappen. De beelden roepen een gedroomde wereld op of een tijd die al voorbij is, en – in het geval van haar commerciële opdrachten – prioriteren het scheppen van een sfeer boven het verkopen van een merk. Vaak kwam de kleding van de merken waarvoor Turbeville werkte nauwelijks in beeld.
Als een van de weinige vrouwen in een door mannen gedomineerd beroep koos Deborah Turbeville voor een pad dat haaks stond op dat van haar collega’s. Ze zocht modellen wier gezicht een rijke binnenwereld suggereerde. Het waren vaak mensen die zichzelf niet als model zagen en enige overtuiging nodig hadden voordat ze zich lieten fotograferen. Turbeville toont ze vervolgens in gedachten verzonken, in ontspannen houdingen die grenzen aan lethargie – in niets lijkend op de moderne, sexy en zelfverzekerde vrouwen die in andere reportages in dezelfde modebladen te zien waren. Ze wilde verder kijken dan het uiterlijk van de modellen: ‘Ik betreed de privéwereld van de vrouw, waar je anders nooit komt,’ zei ze ooit.
Fotograferen, bewerken, herdrukken, samenvoegen, opspelden
Turbevilles artistieke signatuur oversteeg het proces van fotograferen alleen. Ze experimenteerde in de donkere kamer en ging hiermee verder op de studiotafel, waar de afdrukken in stukken werden gescheurd, bekrast, verbrand of bedekt met tape. Zo gaf ze gloednieuwe drukken een patina, waardoor de werken uit een andere tijd lijken te komen. ‘Nadat ik het beeld heb gemaakt, vernietig ik het,’ zei ze zelf, ‘het idee van verval is echt de kern van mijn werk.’ Bij enkele beelden is aan de verdubbeling van de randen een proces af te lezen van meermaals bewerken, herfotograferen, drukken en weer bewerken. Het resultaat is een adembenemende verzameling van gemanipuleerde, kapotgescheurde en weer tot een geheel gemaakte kunstwerken. De tentoonstelling in Huis Marseille brengt authentieke vintage drukken samen die gekenmerkt worden door deze bijzondere materialiteit.
Extra goed komt deze materialiteit naar voren in de collages die Deborah Turbeville haar leven lang maakte. Hierin speldde ze haar eigen foto’s met T-pins op bruin papier en arrangeerde ze contactafdrukken en aantekeningen als een soort storyboards. De – toch al betoverende – werken krijgen zo het karakter van een filmscript. De verhalen die Turbeville vertelt blijven echter open en onvoltooid, als fragmenten van dromen. De tentoonstelling brengt ook een ruime selectie van deze authentieke collages samen.
Beginjaren
Photocollage is opgebouwd rond vijf thema’s: ‘Het begin’, ‘Openbaringen’, ‘Architectuur van het verleden’, ‘Huizen elders’ en ‘Ficties’. Uit Turbevilles beginjaren worden haar eerste collages, werken in opdracht en vroege polaroids getoond. Uiteraard ontbreekt haar beroemdste fotoshoot niet: Bathhouse (1975). Deze maakte deel uit van een editorial met badpakken voor de Amerikaanse Vogue, in opdracht van artdirector Alexander Liberman. De foto toont vijf modellen die languissant leunen tegen de douchewanden van het New Yorkse Asser Levy-badhuis. Deze foto riep veel controverse op: sommige lezers meenden dat de vrouwen op drugsverslaafden of lesbiennes leken en dat het badhuis eruitzag als de gaskamer van een concentratiekamp. Turbeville zelf zei hierover: ‘Voor mij was het probleem vooral hoe ik vijf meisjes op een spread kon krijgen.’ De editorial betekende haar doorbraak en Turbeville bleef ook in het vervolg van haar carrière beelden produceren met een unheimisch karakter.
Openbaringen
Turbeville gaf zelf te kennen een speciale gave te hebben voor het vinden van ‘die bijzondere locatie, die verwaarloosde gevel, die griezelige ambiance, die drukkende sfeer’. Dit komt met name naar voren in ‘Openbaringen’. Dit deel van de tentoonstelling belicht Turbevilles modewerk na de Bathhouse-serie, met veel werken die ze in Italië en Frankrijk maakte in opdracht van het vooruitstrevende platform Vogue Italia en merken als Valentino en Comme des Garçons. Voor de laatste maakte ze de serie École des Beaux-Arts, waarin modellen in de Parijse kunstacademie het mysterieuze midden houden tussen mens en klassieke sculptuur. Door een andere serie, L’heure entre chien et loup (‘Het blauwe uur’), schemert een gothic esthetiek met zwartgeklede gedaanten te midden van een nevelig, kaal boslandschap. Daarnaast fungeert de stad Venetië regelmatig als decor, die vanwege haar geschiedenis van decadentie en haar imago vol maskers en mysterie naadloos aansluit bij Turbevilles artistieke visie.
Architectuur uit het verleden
Turbeville reisde veel en had een oprechte belangstelling voor architectuur uit het verleden, die ze in volle vergane glorie toonde. In 1981 kreeg Turbeville van Jacqueline Onassis (voorheen Jacqueline Kennedy, toen redacteur bij Doubleday) de opdracht om in het paleis van Versailles te fotograferen. Met behulp van de contacten van Onassis kreeg Turbeville toegang tot de kamers die niet toegankelijk waren voor toeristen. Het resulterende boek, Unseen Versailles, kreeg lovende kritieken en werd bekroond met een American Book Award. Anders dan in haar eerdere werk fotografeerde Turbeville hierin geen mensen, maar bracht ze sculpturen en meubels, vaak nog half verstopt onder afdekdoeken, in natuurlijk licht in beeld. Newport Remembered (1994) is een voortzetting van dit thema van de teloorgang van monumenten van rijkdom en extravagantie. Tijdens de Amerikaanse Gilded Age (1870-1910) werden in Newport (Rhode Island) veel vakantiehuizen gebouwd voor nieuwe rijken die tijdens de industrialisatie hun fortuin hadden vergaard. In de jaren 1990 brachten Turbevilles modellen deze inmiddels verlaten en verwaarloosde villa’s opnieuw tot leven. De fotograaf zei zelf: ‘Ik wilde foto’s maken die buiten de tijd vallen, van mensen in de wereld van nu bij wie de sfeer van vroeger tijden is af te lezen op hun gezicht, van paleizen en van verlaten, overwoekerde tuinen – foto’s die een geschiedenis in zich dragen.’
Huizen elders
Haar nomadische levensstijl maakte dat Turbeville er op verschillende continenten huizen op na hield: een flat in de buurt van Pigalle (Parijs), een studio in Sint-Petersburg en een historische villa in San Miguel de Allende in Mexico. Steeds koos ze voor woningen in een zekere staat van verval. Een vriend die toezicht hield op de restauratie van haar Mexicaanse huis, instrueerde de werkers om hun werk niet te perfect uit te voeren; ‘zo wil de señora het graag’. Haar serie Casa No Name, naar de naam die ze voor het pand had bedacht, bevat foto’s uit Mexico en Guatemala in speciale, lokaal gemaakte lijsten. Haar serie Studio St. Petersburg (1995-96) wordt gekenmerkt door grimmig ogende gebouwen en close-ups van gezichten. Turbeville bracht een decennium lang elk jaar enkele maanden door in deze Russische stad, waar de naweeën van het oude tsarenrijk nog voelbaar waren: ‘Ik hou ervan omdat het krioelt van excentrieke kunstenaars die een verborgen leven leiden.’ Russische filmregisseurs uit de jaren 1920 en schrijvers als Tolstoj, Dostojevski en Gogol noemde ze vaak als inspiratiebronnen.
Ficties
Eind jaren 1980 begon Deborah Turbeville aan een novelle met als oorspronkelijke titel A Strange Tale Concerning Ivana P., die later veranderde in Passport: Concerning the Disappearance of Alix P. Dit verhaal is zowel autofictie als satire en is gebaseerd op haar ervaringen in de modewereld. Turbeville kwam relatief laat tot de fotografie; als twintiger werkte ze eerst als model en assistent voor modeontwerper Claire McCardell en daarna was ze jarenlang redacteur voor Harper’s Bazaar en Mademoiselle. Dat maakte dat ze goed ingevoerd was in de conventies en beperkingen van modetijdschriften.
De serie collages vertelt het verhaal van Alix, een ontwerpster op de toppen van haar kunnen die onlangs haar nieuwste collectie heeft gepresenteerd aan de Parijse hooggeplaatsten (onder wie haar vriendin De Keizerin – voor wie Turbeville een foto gebruikte van Diana Vreeland, haar vriendin en mentor die haar destijds bij Harper’s Bazaar had binnengehaald). Passport houdt het midden tussen een filmscript en een fotografische roman: in de vorm van een serie collages schetst het non-lineaire narratief een gedesillusioneerd beeld: de druk van de modewereld eist zijn tol en Alix worstelt met haar geestelijke gezondheid. Voor het slotakkoord hergebruikte Turbeville foto’s uit voorgaande series, die ze op haar karakteristieke manier op inpakpapier speldde.
Biografie
De fotografiecarrière van de Amerikaanse kunstenaar Deborah Turbeville (Stoneham, 1932-New York, 2013) begon pas echt rond haar veertigste. Daarvoor experimenteerde ze in de jaren 1960 met haar Pentax-camera, naast haar redactionele werk bij Harper’s Bazaar en later bij Mademoiselle. Ondanks haar geringe ervaring werd ze in 1966 toegelaten tot een prestigieuze workshop van fotograaf Richard Avedon en artdirector Marvin Israel, die haar aanmoedigden om de overstap naar fulltime fotograaf te maken.
Vanaf de jaren 1970 fotografeerde Turbeville advertentiecampagnes in opdracht van modehuizen als Comme des Garçons, Guy Laroche, Charles Jourdan, Calvin Klein, Emanuel Ungaro, Romeo Gigli en Valentino en werden haar modereportages gepubliceerd in tijdschriften als Vogue, Harper’s Bazaar, Nova, New York Times Magazine en Vogue Italia. Haar werk bevindt zich in de collecties van instellingen als het Metropolitan Museum of Art, het Museum of Modern Art en het Whitney Museum of American Art in New York, het Los Angeles County Museum en het Getty Museum in Los Angeles, het Art Institute of Chicago, de National Portrait Gallery in Londen en het Centre George Pompidou in Parijs.
Photocollage
Photocollage is samengesteld door Nathalie Herschdorfer, directeur van Photo Elysée. De tentoonstelling werd geproduceerd door Photo Elysée in samenwerking met de Amerikaanse MUUS Collectie, die in 2020 de nalatenschap van Turbeville heeft aangekocht.
Photocollage wordt vergezeld door een gelijknamige publicatie, uitgegeven door Thames & Hudson, met essays van Nathalie Herschdorfer, Vince Aletti, Anna Tellgren, Felix Hoffmann, Michael W. Sonnenfeldt en Richard Grosbard en een interview met Carla Sozzani, oud-hoofdredacteur van Vogue Italia. Het boek is verkrijgbaar in de museumwinkel.
Nathalie Herschdorfer
Nathalie Herschdorfer is directeur van Photo Elysée in Lausanne. Herschdorfer is een curator die, mede in haar voormalige rol als directeur van het Museum van Schone Kunsten in Le Locle, een indrukwekkende staat van dienst heeft opgebouwd in het maken van fotografietentoonstellingen, over werk van onder anderen Henri Cartier-Bresson, Stanley Kubrick, Vik Muniz, Viviane Sassen, Hiroshi Sugimoto en Andy Warhol. Ze doceert fotografiegeschiedenis aan de Universiteit voor Kunst en Design in Lausanne (ECAL) en is auteur van verschillende boeken, waaronder: Body: The Photography Book (Thames & Hudson, 2019), Mountains by Magnum Photographers (Prestel, 2019), The Thames & Hudson Dictionary of Photography (Thames & Hudson, 2018), Coming into Fashion: A Century of Photography at Condé Nast (Thames & Hudson, 2012), en Afterwards: Contemporary Photography Confronting the Past (Thames & Hudson, 2011).