Een fragment uit 'Een huis genaamd Marseille'

Huis Marseille in oorlogstijd

Bunker, Hendrix en De Pont (1940–1945)

Huis Marseille in oorlogstijd

Een huis genaamd Marseille - Caroline Hanken, omslag. Foto: Rick Keus.

Caroline Hanken verdiepte zich in de geschiedenissen van de bewoners die vanaf de zeventiende eeuw woonden in Keizersgracht 401 en Keizersgracht 399. Dat buurpand werd in 2013 met Huis Marseille verbonden, zodat er een verdubbeld museum ontstond. In Een huis genaamd Marseille voert Caroline Hanken u langs 350 jaar Amsterdamse geschiedenis, via de levens van de bewoners. Beginnend met een flamboyante koopman die Huis Marseille in 1665 liet bouwen op het hoogtepunt van zijn fortuin en de diepgelovige, doopsgezinde diamantslijper die het pand ernaast neerzette, via een immens rijke suikerbakker, een ruziënde burgemeesterszoon, een gefortuneerde weduwe uit een machtige regentenfamilie, een vroege feministe, een teleurgestelde patriot, een schrijver uit Indonesië, verschillende kunstverzamelaars, een wereldverbeteraar, een filmdistributeur, een bevlogen advocaat en een onderduiker in het achterhuis… Ieder vormt een schakel in een lange keten die het huidige fotografiemuseum verbindt met de zeventiende eeuw.

Op deze pagina kunt u als voorproefje hoofdstuk 26 lezen, over Huis Marseille in oorlogstijd.


 

26 Huis Marseille in oorlogstijd
Bunker, Hendrix en De Pont (1940–1945)

Een bezoek aan de hoogste verdieping van het achterhuis vergt vanaf de bel-etage de beklimming van vier steile trappen. Dan bereik je een lage ruimte, met ramen aan de achterkant. Vanaf die hoogte zijn de binnentuinen van de Leidsegracht tot halverwege de Huidenstraat te overzien als de bomen niet in blad staan. Het is een plek ver verwijderd van het stadsgedruis.
Als kantoor was deze ruimte niet geschikt, maar met een slaapkamertje en een woonkamer zonder keuken kon het dienen als onderkomen voor een man alleen, of als pied-à-terre voor een van de advocaten die buiten de stad woonden. Het was een beetje weggestopt, niet ver van de opslag van de dossiers.
De jonge advocaat mr. A.L.F.J. de Vries heeft hier korte tijd onderdak gevonden tot hij in september 1939 vanwege de mobilisatie als reserveritmeester werd opgeroepen voor het leger. Het zag ernaar uit dat hij voor langere tijd afwezig zou zijn. De Vries stuurde daarom een brief naar huiseigenaar mr. Goseling, waarin hij hem meedeelde dat zijn werk de komende tijd door mr. Jan de Pont zou worden behartigd ‘en tevens neemt hij ook mijn plaats in mijn privé-vertrekken in. Ik mag wel aannemen dat het Uw toestemming heeft, dat De Pont dus in mijn plaats als huurder fungeert en als zoodanig tot nader orde in mijn schoenen komt te staan.’

Jan de Pont was ongeveer tegelijk met mevrouw Ree op het kantoor aan de Keizersgracht gekomen. Hij was afkomstig uit het katholieke Tilburg, had gestudeerd in Utrecht en was sinds het behalen van zijn doctoraal Nederlands recht al enige tijd in Amsterdam op zoek naar een goede betrekking. Dat was moeilijk in de crisisjaren, zelfs voor een afgestudeerd jurist. Daarbij waren er maar twee katholieke advocatenkantoren in Amsterdam. Aan het onderscheid tussen katholiek, protestants en algemeen werd in die jaren zwaar gehecht. Jan de Pont had dan ook geluk toen er een plek in het katholieke advocatenkantoor aan de Keizersgracht vrijkwam.

Zijn kantoor kreeg hij in de tuinkamer. En als vrijgezel mocht hij de vrijgekomen ruimte boven in het achterhuis [nu bovenzaal II-401] bewonen. Aan de voordeur kwam zijn naam te hangen.

Nog geen drie maanden na aanvang van zijn loopbaan als advocaat, zou hij zich van hieruit met Mieke Rouwendal verloven. Het adres in de advertentie is simpelweg Keizersgracht 401. De ruimte vierhoog achter zou hij nog twee jaar lang, tot aan zijn huwelijk in januari 1941, bewonen.

Advocaten in bezettingstijd

Er is een foto van Huis Marseille gemaakt op op 2 mei 1940, precies een week voor het uitbreken van de oorlog. Niets wijst erop dat er iets verschrikkelijks staat te gebeuren, of het zou de stilte voor de spreekwoordelijke storm moeten zijn die hier te zien is. Alsof achter de witte vitrage de adem ingehouden wordt. Er is geen spoor van leven te bekennen. Misschien is het zwarte vlekje in de gracht een waterhoentje. De bomen beginnen op deze kalme lentedag juist in blad te komen.
Acht dagen later was alles totaal veranderd. In de ochtend van de tiende mei trokken de Duitsers de grens met Nederland over. En zoals Charles Peereboom al had gevreesd, werd Nederland ook vanuit de lucht aangevallen. Schiphol werd gebombardeerd, waarbij de binnenstad van Amsterdam werd opgeschrikt door een bom die, waarschijnlijk per ongeluk, viel op de hoek van de Herengracht en de Blauwburgwal. Vierenveertig mensen lieten hierbij het leven.
Op 12 mei kreeg het kantoor op de Keizersgracht bericht dat hun medewerker De Vries op het slagveld was gesneuveld. In de chaos van de eerste oorlogsdagen was nog niet duidelijk wat er precies was gebeurd. Pas later zou zijn moedige poging een overmacht aan Duitse troepen in hun opmars tegen te houden, bekend worden. Hij is postuum hiervoor onderscheiden met een Bronzen Leeuw.
Meesters Bunker en Hendrix schreven in de advertentie dat hij was overleden. Het woord ‘gesneuveld’ was toen, zo vroeg in de oorlog, nog niet in gebruik.

Op 13 mei vernam men dat de koningin en haar ministers naar Engeland waren vertrokken. De volgende dag werden grote delen van Rotterdam door Duitse bombardementen verwoest, waarna het Nederlandse leger capituleerde en het land officieel door de Duitsers was bezet.
Voor de advocatuur had de bezetting algauw grote gevolgen. Door het drastisch afgenomen handelsverkeer waren er veel minder civiele zaken te behandelen. Veel kantoren kregen moeite het hoofd boven water te houden. Maar meesters Ignace Bunker en Jan de Pont op de Keizersgracht kregen het juist druk. Omdat zij beiden goed Duits spraken, werden zij gerechtigd op te treden voor de Duitse rechtbanken die hier in de zomer van 1940 werden ingesteld.
De kleine groep Nederlandse advocaten die tot deze gerechten was toegelaten, besloot in onderling overleg zich bij de regels van de Duitsers neer te leggen om niet het risico te lopen helemaal van de rechtbank te worden uitgesloten. Zo konden ze de verzetslieden bijstaan, anders waren ze overgeleverd aan nationaal-socialistische pleiters. De al wat oudere, diplomatieke mr. Bunker werd in november 1942 door zijn vakbroeders aangewezen als een van de drie vertrouwensmannen die landelijk het moeizame en precaire contact tussen de Duitse rechterlijke instanties en de leden van de balie moest proberen te vergemakkelijken.
Bunker en De Pont kregen zaken te behandelden van mensen die in conflict waren geraakt met de bezetter, van kleine wetsovertredingen tot grote processen met opgepakte verzetslieden. Alles moest in het Duits. Dikwijls konden ze hun cliënten in de gevangenis bezoeken en het dossier op tijd inzien. Maar er was ook veel chaos en willekeur, waardoor de raadslieden het werk werd bemoeilijkt.

Begin april 1942 werd een verzetsgroep door de Duitsers opgerold, die bekendstond als de Spartacusgroep. Jan de Pont werd als raadsman toegevoegd aan een van de acht gearresteerden, de politieke activist Henk Sneevliet. Sneevliet had al een heel leven van politiek verzet achter zich. Hij was betrokken bij de grote communistische revoluties aan het begin van de twintigste eeuw. In China had hij contact met Mao Zedong, in Rusland was hij bevriend geraakt met de revolutionair Trotski. In Nederlands-Indië had hij zich ingezet voor de onafhankelijkheid. Sneevliet was bovendien enkele jaren lid geweest van de Tweede Kamer en van de gemeenteraad van Amsterdam. De jonge, onervaren De Pont, die nog maar drie jaar de advocatuur beoefende, moest deze man zien te redden van de doodstraf.
Aanvankelijk was hij als advocaat toegewezen aan alle acht gearresteerde leden van de Spartacusgroep. Maar De Pont wist met hard onderhandelen nog twee advocaten bij de verdediging te betrekken. Hij had niet meer dan twee dagen om zich op het proces voor te bereiden en kreeg voor de dossiers maar beperkte inzagetijd. Pas een halfuur voor aanvang van het proces kreeg hij toestemming Sneevliet zelf te ontmoeten. In die korte tijd spraken ze een rolverdeling af. De Pont zou de rechtskundige kant van de zaak behandelen en Sneevliet zou zelf zijn politieke standpunt verdedigen.
De uitspraak viel niet mee. Zeven van de acht verdachten werden ter dood veroordeeld. Hun restte alleen nog de mogelijkheid een verzoek om gratie in te dienen. In afwachting hiervan werden ze naar het Huis van Bewaring gebracht. Jan de Pont kreeg toestemming voor nog één kort bezoek aan Sneevliet. Enkele dagen later, toen bekend werd dat ook het gratieverzoek was afgewezen, werden aan de Keizersgracht brieven bezorgd van de marxistische voorman met het verzoek deze naar zijn familie door te sturen. Maandagochtend 15 april werd Sneevliet in kamp Amersfoort terechtgesteld. Hij schijnt nog vlak voor de executie met zijn makkers hun strijdlied, de Internationale, te hebben gezongen.
Op De Pont rustte nu de taak de familie hiervan in kennis te stellen. Hij stuurde de zuster van Sneevliet de aan haar gerichte afscheidsbrief en deed er een begeleidend schrijven bij:

Hoe droevig de omstandigheden ook zijn waaronder U van Uw broer afscheid hebt moeten nemen, ik geloof dat er reden tot dankbaarheid is jegens God, die stellig de onkreukbare eerlijkheid, die Uw broer in zijn geheele leven heeft getoond, niet zonder belooning zal laten. Dit besef moge U de droefheid over het verlies van Uw broer verlichten.[i]

In dezelfde sfeer zal het bezoek geweest zijn dat De Pont bracht aan Sneevliets vrouw, Mien, die ook gevangen zat. Het was een zware gang. De jonge raadsman, toen nog maar zevenentwintig jaar, overhandigde haar persoonlijk de afscheidsbrief die haar man aan haar geschreven had.
Zaken waar de doodstraf mee gemoeid was, moeten indruk hebben gemaakt. Maar De Pont liet daar niets van merken. In de rechtszaal toonde hij zich een gedreven pleiter die voor de duvel niet bang was. Tegenover de Duitse autoriteiten sloeg hij geregeld met de vuist op tafel. Later zou zijn Haagse confrère, mr. D.J. Veegens hem typeren als ‘een bek op poten’.
Aan de deur van Huis Marseille zijn ontelbaar veel mensen gekomen die redding zochten uit een zeer benarde situatie. Gespannen wachtend tot er werd opengedaan, stonden ze daar dan, turend door het venstertje om te zien of er al iemand door de gang liep op weg naar de deur. Het zijn vaak zulke momenten die iemand een leven lang in het geheugen gegrift staan.
In het kantoor van De Pont werd onder hoogspanning gewerkt. Mevrouw Ree nam brieven op, archiveerde ze en hield de agenda bij. Ze maakte ook lijstjes voor De Pont. Bijvoorbeeld de Lijst van lopende zaken per 13 april 1943. Het document telt zesenhalve pagina en geeft een overzicht van 182 zaken waaruit een duizelingwekkende hoeveelheid grotere en kleinere klusjes voortvloeiden: De Pont moet gaan praten met Herr von Fritsch, Gnadenabteilung, Lange Vijverberg 10, om te vragen of een van zijn cliënten gratie zou kunnen krijgen. Een cliënt moet worden uitgenodigd om op kantoor te komen om nog een en ander rondom zijn zaak uit te leggen. Dezelfde dag nog moet De Pont voor Bruno B. naar het Devisenschutzkommando gaan en vragen naar Kurt (kamer 66) om de beloofde bezoekvergunning los te krijgen. Iemand wordt ervan beschuldigd voor 1.500 gulden aan kwartjes en dubbeltjes te hebben gehamsterd. Hoe nu verder? Over de Duitse Herr C.O.L. staat genoteerd: ‘Moet eens wat fruit hebben. Wilt U dat in Den Haag probeeren?’

Ondertussen hield Neeltje Degenkamp in het souterrain het grote, zwarte fornuis brandende voor ketels kokend water voor koffie en thee. Haar werk werd door de oorlog bemoeilijkt toen de aanvoer van levensmiddelen stagneerde, maar Neeltje wist toch steeds de advocaten van genoeg te voorzien. Ze verwierf zich daarmee haar koosnaam op kantoor: moe Degenkamp.
Met Jan de Pont kreeg ze een vertrouwelijke band, want hij kon wel wat moederlijke raad gebruiken. Zijn vader was in 1934 overleden, zijn moeder, Anna de Pont, zag hij nog maar weinig omdat ze in Utrecht woonde. In de oorlog was reizen lastig geworden. Daarom was het Neeltje die hem hielp met de voorbereiding op zijn trouwfeest. Ze wist zelfs een mooi pak voor hem te kopen.
Neeltjes eigen zoon, Richard Degenkamp, was even oud als Jan. En ook hij stond op het punt te trouwen. Richard liet zich met zijn verloofde voor de deur van zijn ouderlijk huis fotograferen. Inmiddels was een camera bereikbaar geworden voor iedereen. De belichte filmpjes werden afgeleverd bij de fotowinkel, waar ze een week later, ontwikkeld en afgedrukt op klein formaat, weer konden worden afgehaald. Heel goedkoop was het niet, waardoor vooral bij speciale gelegenheden werd gefotografeerd. Op die gedenkwaardige ogenblikken, die in het album zijn bewaard, keken de mensen toen vaak trouwhartig de onbekende toekomst in. Zoals Richard en Margaretha bij hun verloving.
Op hun trouwdag in juni 1941 werd een rode loper voor ze uitgelegd op de trap naar de bel-etage van Huis Marseille.
Het huis aan de gracht werd het romantische decor voor de trouwfoto’s van Richard en Margaretha Degenkamp. De bruid in haar witte jurk en lange sluier, omringd door witte bruidsmeisjes met grote strikken in het haar liep plechtig over de rode loper, op weg naar de bruidegom, die zich even later ook voor het huis liet fotograferen. Vol trots keek de familie toe.
Daarna verruilde Richard het ouderlijk huis aan de Keizersgracht voor een woning aan de Spaarndammerdijk. Op het door de Duitsers afgegeven persoonsbewijs dat door de familie Degenkamp nog altijd wordt bewaard, werd dit bijgehouden.

Het drama rond Han van Lom

In de zomer van 1943 kreeg Jan de Pont versterking van de pas in Nijmegen afgestudeerde jurist Herman J. Hüffer. Van huis uit sprak Hüffer Duits, waardoor hij een belangrijke aanwinst was voor het kantoor. Ook een rechtenstudent, Han van Lom, kwam op het kantoor werken. Hij studeerde in Leiden, tot de universiteit door de Duitsers werd gesloten vanwege het protest tegen het tekenen van de ariërverklaring. Hüffer en Van Lom kregen allebei een vaste plek in het oude huis.
De Pont was veel weg. Hij pleitte voor de Duitse rechtbanken, onderhandelde met ambtelijke instanties van de bezetter en was daarvoor dikwijls in Den Haag. Ook moest hij vaak op stap om gedetineerde cliënten te bezoeken, ze moed in te spreken en met kleine dingen zoals eten, pen, papier en boeken hun leven in de gevangenis te verlichten. Zijn oude Ford stond altijd voor de deur, klaar om zich naar een volgend noodgeval te spoeden. Hij liet er een op hout gestookte gasgenerator in bouwen toen de benzine schaars geworden was.
De omstandigheden waren zwaar voor iedereen, maar er gloorde hoop in de zomer van 1944. De geallieerden waren begonnen aan een groot offensief. Vanuit Normandië rukten hun legers gestaag op in de richting van België en Nederland. Het einde van de oorlog leek in zicht te komen.
Juist rond die tijd verscheen een bekende verzetsstrijder in de kamer van De Pont. Wim van Norden, een van de leidende figuren in de organisatie die de verzetskrant Het Parool uitbracht, zocht juridische hulp voor medewerkers van de krant. Zelf kon Van Norden ook elk moment worden gearresteerd.
Tussen december 1943 en het voorjaar van 1944 was een groot deel van de Parool-organisatie door de Duitsers opgerold. Vierentwintig Parool-medewerkers waren in staat van beschuldiging gesteld. Van Norden was nu voor hen op zoek naar goede verdedigers. Gezeten aan de conferentietafel in de tuinkamer legde hij de kwestie voor aan De Pont. Ze kwamen overeen dat De Pont drie van de verdachten zou verdedigen.

Deze zaak, waar zo veel verzetsstrijders bij betrokken waren, is de geschiedenis ingegaan als het ‘tweede Parool-proces’. Vijftien van de vierentwintig gedaagden zijn afgevoerd naar Duitse kampen. Van de drie verdachten die hij verdedigde, wist De Pont er een meteen op vrije voeten te krijgen. De andere twee, tegen wie de doodstraf was geëist, kregen drie en vijf jaar. Ze werden op transport gesteld naar Duitsland en zouden de kampen overleven.
Ondertussen bleek het einde van de oorlog niet zo dichtbij als gehoopt. Zuid-Nederland werd in de loop van oktober 1944 bevrijd, maar het gebied boven de grote rivieren was nog in handen van de Duitsers. Door de spoorwegen werd gehoor gegeven aan een stakingsoproep van de illegale zender ‘Radio Oranje’. De bedoeling was om daarmee het werk van de bezetter te hinderen, maar uiteindelijk bleken ook de inwoners van Noord- en Zuid-Holland hiermee hard te zijn getroffen, want er werd nu vrijwel niets meer uit het Oosten aangevoerd, waardoor vooral in steden als Rotterdam en Amsterdam grote voedseltekorten ontstonden.
In de winter van 1944 stokte ook de levering van elektriciteit en gas. Kolen waren vrijwel niet meer te krijgen. Huizen konden niet meer worden verwarmd en eten koken werd steeds moeilijker. Het werd tot overmaat van ramp een uitzonderlijk koude winter. Overal werd naar hout gezocht. Bomen en alles wat brandbaar was, zoals houten bruggen in plantsoenen en parken werden weggekapt. Het binnenwerk van onbewoonde huizen werd gestript tot ze op instorten stonden. De nood was hoog. Naar schatting zijn er die winter in Amsterdam 5000 mensen aan honger en kou gestorven.
Vooral voor jonge mannen was het gevaarlijk geworden. Al in mei 1943 was er een bevel uitgevaardigd aan alle Nederlandse mannen van achttien tot vijfendertig om zich te melden voor uitzending naar de Duitse oorlogsindustrie. Velen zijn toen ondergedoken. Onder hen ook Harrie de Pont, een jongere broer van Jan. Hij installeerde zich op de bovenetage van Huis Marseille in het achterhuis waar Jan enkele jaren als vrijgezel gewoond had. Moe Degenkamp nam ook deze verstekeling onder haar hoede. Ze hielp hem door de Hongerwinter heen met pannenkoeken gemaakt van suikerbietenmeel. Op de een of andere manier wist ze het enorme fornuis in de keuken daar nog hoog genoeg voor op te stoken.
Jan de Pont probeerde ondanks alles door te werken. Hij werd hierdoor zo opgeslorpt dat hij weinig tijd had om thuis te zijn, met zijn vrouw en twee jonge kinderen, Marie-José en Jos. Daarom nam Mieke af en toe de kleintjes mee naar het kantoor van hun vader op de Keizersgracht om hem daar op te zoeken. Dan ging ze ook met de kinderen even langs bij moe Degenkamp, waar ze beneden in de keuken gefascineerd keken naar het fornuis dat als er niet gekookt werd, schuilging achter een gezellig gordijn.
Op 23 oktober 1944 bereikte de advocaten in Huis Marseille een verschrikkelijk bericht. Jan de Pont was gearresteerd. Hij werd in hechtenis genomen op dezelfde dag waarop er een aanslag was gepleegd op een lid van de Sicherheitsdienst, Herbert Oehlschläger, toevallig vlak bij het huis waar het gezin De Pont woonde, op de hoek van de Apollolaan en de Beethovenstraat. Mieke was zes maanden zwanger van hun derde kind. Het was onduidelijk waarom De Pont werd aangehouden en of dit iets met de aanslag te maken had. De volgende ochtend vond er een zware represaille plaats. Vierentwintig gevangenen uit het huis van bewaring aan de Weteringschans werden naar de Apollolaan op de plek van de aanslag gebracht en gefusilleerd. Jan de Pont was daar niet bij.
Op het kantoor aan de Keizersgracht werd er ondertussen alles aan gedaan om hem vrij te krijgen. Mr. Bunker, die herstellende was van een slepende ziekte, nam onmiddellijk weer zijn plaats in op kantoor, maar bereikte in eerste instantie weinig meer dan dat hij De Pont van wat boeken en schrijfgerei mocht voorzien.
In Amsterdam volgde opnieuw een aanslag tegen de Duitsers en weer kwam er een vergelding en werden gijzelaars aangewezen om te worden geëxecuteerd. Het leek erop dat Jan de Pont deze keer wel op de dodenlijst gezet was. Mieke, met de baby van nog maar net vier weken oud, waagde zich naar het bureau van de Sicherheitsdienst in de Euterpestraat. Ze wilde weten wat er met Jan ging gebeuren. Daar werd haar verzekerd dat hij zou blijven leven, maar waarom hij gevangen zat, hoe zijn lot nu verder zou worden bepaald, bleef een mysterie.
Ondertussen was het op kantoor steeds stiller geworden. De nieuwe medewerker van De Pont, Herman Hüffer, woonde in Bloemendaal, en kon door de treinstaking niet meer naar Amsterdam komen. Mr. Hendrix was ziek. Mr. Bunker, die oud en verzwakt was, bemande nu als enige ervaren advocaat het kantoor om in de buurt te zijn als zich een mogelijkheid voordeed om iets aan het lot van Jan de Pont te doen. In het huis met voornamelijk lege kantoren verschanste Bunker zich in de kamer van De Pont, waar hij ook bleef slapen. Alleen daar was het nog een beetje warm te krijgen. Misschien kwam ook de trouwe mevrouw Ree nog naar kantoor. In elk geval was de jonge advocaat in opleiding, Johan van Lom, er nog wel.
Van Lom had grote zorgen. Een onderwijzeres die bij hem in huis was ondergedoken, was 24 november op heterdaad betrapt bij het rondbrengen van Het Parool. De Duitsers kwamen bij haar huiszoeking doen. Op haar kamer vonden ze bonnenvellen en vervalste persoonsbewijzen. Van Lom wist niet dat ze actief in het verzet was. Hij schrok hevig van deze ontdekking, bang dat zijn naam zou vallen als degene die de onderwijzeres bij Het Parool had geïntroduceerd. Hij had een vrouw en een pasgeboren kind voor wie hij moest zorgen. En nu De Pont gevangen zat, wist hij niet meer wat hij doen moest.
De kou en de honger maakten het hem moeilijk om helder te blijven denken. Van Lom had last van dysenterie. Over zijn zorgen sprak hij met niemand. Kennelijk durfde hij Bunker niet om raad te vragen. Uiteindelijk kon hij de spanning niet meer aan. Hij sloeg door en ging naar het kantoor op de Euterpestraat, waar hij voor cliënten van De Pont al vaker was geweest.
Han van Lom kwam te spreken met de Kriminalsekretär Friedrich Viebahn, een gevreesde figuur, die belast was met het oprollen van Nederlandse verzetsgroepen. Van Lom wilde met hem onderhandelen. Hij was bereid hem van informatie te voorzien in ruil voor vrijlating van de bij hem ondergedoken vrouw en onder voorwaarde dat de mensen die door zijn toedoen zouden worden gearresteerd, niet werden gedood.
Van Lom kon de Duitsers waardevolle inlichtingen geven, want als advocaat in opleiding had hij de stichtingsakte opgesteld van Het Parool, waarmee de verzetskrant na de bevrijding in een reguliere krant zou overgaan. Door de groep werd hij vertrouwd en hem was daarom gevraagd de oprichtingsakte op te stellen voor een stichting die zich zou bekommeren om de nabestaanden van verzetsmensen en oorlogsslachtoffers. Later zou dit de ‘Stichting 1940–1945’ gaan heten.
De groep zou bij Van Lom thuis bijeenkomen. Vooraf gaf hij Viebahn tijd en plaats door. Inderdaad deden de Duitsers die avond tijdens de vergadering een inval. Ze namen drie mannen mee. Van Lom wist zoals afgesproken door een luik in de vloer te ontsnappen. De onderwijzeres werd vrijgelaten.
Niet lang na dit incident vond er opnieuw een aanhouding plaats waar Van Lom bij aanwezig was. Ook deze keer wist hij op wonderbaarlijke wijze aan arrestatie te ontkomen. In verzetskringen werd hij nu verdacht. Van Lom begreep dit en dook onder, aanvankelijk ergens buiten Amsterdam.
Hiermee drong het geweld van de oorlog in alle hevigheid ook Huis Marseille binnen. Maandag 5 maart 1945 werd Van Lom daar gegrepen door vijf verzetsmannen onder leiding van Wim Sanders, alias Hiemstra.

Hoe zijn ze het huis binnengekomen? Waar hebben ze hem gevonden? Van Lom werd door hen ergens in Huis Marseille vastgehouden en verhoord. Was het in de kelder, dan zou ook Neeltje Degenkamp hiervan geweten hebben. Ze hoefden niet bang te zijn dat zij hen zou verraden. Maar misschien zat de ondergrondse knokploeg met Van Lom in een van de kantoren in het achterhuis. Het was al laat in de avond. Sliep Bunker hier nog? En zat Harrie de Pont nog boven in het achterhuis? Veel in dit verhaal kan niet met zekerheid worden naverteld. Er zijn verschillende versies en de precieze details over wat er die nacht in het huis is gebeurd, zijn nooit aan het licht gekomen.
Van Lom werd door de mannen verhoord en onder zware druk gezet, maar ze kregen geen duidelijke bekentenis uit hem. Zijn ondervragers hadden het gevoel dat hij in zijn leugens verstrikt was geraakt en halve waarheden vertelde. Toen ze vermoedden dat ze met hem niet verder zouden komen, trokken ze zich terug in een andere kamer om met elkaar te overleggen. Ze probeerden zijn verhaal te reconstrueren. Waarom was Van Lom, die eerst aan hun kant stond, overstag gegaan? Vooral die vraag hield ze bezig, want het was inmiddels duidelijk dat hij de verrader was. Hij had daarmee het verzet enorme schade toegebracht. Daarover is nooit enige twijfel geweest. Maar uit de beweringen van de verzwakte en geëmotioneerde Van Lom konden ze maar niet opmaken hoe dit zo gekomen was. Ze brouwden toen zelf maar een verklaring die hun logisch leek.
Ze kwamen tot de slotsom dat hij een verhouding moest hebben gehad met de onderwijzeres en dat Viebahn hem hiermee onder druk had gezet en gedreigd had dit aan zijn vrouw te vertellen als hij hem niet van voldoende informatie voorzag. Het verraad zou dus vanuit karakterzwakte zijn gepleegd, zo concludeerden zij.
Vervolgens nam Sanders Van Lom onder vier ogen om hem deze versie van de gebeurtenissen voor te houden. De angstige, uitgeputte Van Lom reageerde ontsteld. Uiteindelijk bezweek hij en er kwam een bekentenis op papier die hij ondertekende. Later zou zijn familie deze gedwongen bekentenis in twijfel trekken.
In die nacht ging het er echter om wat er nu verder met Van Lom moest gebeuren. De groep vond dat hij niet kon worden vrijgelaten. Maar het was onder de omstandigheden erg moeilijk hem ergens vast te houden. En dus bleef er nog maar één oplossing over. Hij moest dood.
Waar zat Van Lom? Waar viel het besluit hem te liquideren? Ergens in Huis Marseille. Hij wist inmiddels dat hij ter dood was veroordeeld. Er werd hem een kop warme thee aangeboden. Thee, uit de keuken van Neeltje Degenkamp, de enige keuken in het hele huis.
De mannen van het verzet gooiden een cyanide pil in het kopje en eisten dat hij dit opdronk. Ze wilden dat zijn dood op zelfmoord zou lijken. Maar de pil loste niet op, of Van Lom weigerde de gifbeker te drinken, ook daarover lopen de verhalen uiteen.

Ze waren nu aan het einde van de nacht gekomen. Van Lom, opgesloten in het donkere huis, wist dat hij niet lang meer te leven had. Straks zou het weer licht worden, maar dat zou hij niet meer meemaken. Hij werd meegesleurd door de lange marmeren gang, langs de wachtkamer en de kantoren door de deur naar buiten. Of namen ze misschien de deur beneden, de uitgang van Neeltje Degenkamp, omdat die vanaf de straat minder zichtbaar was? Zodra ze buiten stonden, werd er bliksemsnel en bijna geruisloos gehandeld. Het was nog donker. Ze brachten Van Lom tot de rand van de gracht. Voordat iemand ook maar iets kon zien of horen, werd hij met een pistoolschot gedood en lieten ze het lichaam verdwijnen in het water.
Een dominee lichtte naderhand de weduwe van Han van Lom in over wat er gebeurd was. Het verhaal over de liefdesaffaire van haar man heeft ze nooit geloofd. In haar dagboek schreef ze:

De morgen na deze bekentenis is hij doodgeschoten aan de rand van de Keizersgracht. Een maand later is zijn lichaam gevonden met een kogel in het achterhoofd en begraven als onbekende in een massagraf op de Noorderbegraafplaats.[ii]

De misère in de stad duurde nog twee maanden. Het werd geleidelijk weer wat vroeger licht, de zon ging feller schijnen. De ergste kou zou uit de lucht verdwijnen. Eind april liep Neeltje Degenkamp met haar man de trap op naar boven, waar ze de vliegtuigen konden zien die voedselpakketten boven de stad afwierpen. Het was een hoopvol teken in die helderblauwe lucht. De geallieerden konden kennelijk ongehinderd door het luchtruim. De bevrijding was eindelijk echt ophanden.
Op 5 mei kwam het lang verwachtte bericht van de capitulatie. Neeltje wist toen wat haar te doen stond. In het voorhuis in de kamer waar de dossiers werden bewaard, lag een vlaggenmast in een stevige koker die door een gat in de muur naar buiten moest worden geschoven. Het was nogal een zwaar ding. Maar het lukte, misschien werd ze geholpen door haar man of door Harrie. Vanuit Huis Marseille wapperde het rood-wit-blauw van de Nederlandse vlag.

Die dag kreeg ook Jan de Pont zijn vrijheid terug. En Het Parool, dat nu een reguliere krant geworden was, berichtte op 6 mei dat de volgende ochtend om tien uur voor het eerst na de bevrijding de Amsterdamse rechtbank zitting zou houden:

Als advocaat van eischer treedt op mr. J.H. de Pont, die zich tijdens de bezetting vrijwel uitsluitend met het lot der politieke gevangenen bezighield. Na afloop van deze zaak zal het portret der Koningin in de raadzaal ingehuldigd worden.[iii]

 

 

[i] Jan de Pont geciteerd in: Derix, p. 110.

[ii] Geciteerd in: Harm Ede Botje en Erik Schaap, ‘De verrader en het meisje’, Vrij Nederland, 30 december 2013.

[iii] Geciteerd in: Derix z.j., p. 138.